
Over het algemeen hadden schapen de kunst van het negeren tot grote hoogte weten te verheffen. Ik kon zwaaien, vriendelijke geluiden maken en gras aanbieden wat ik wilde, het maakte allemaal niet uit. Er was geen interesse, en aan alles was duidelijk dat dat er wat de schapen betreft ook nooit zou komen.
Tot ik op een dag langs het stukje weiland van Gerda liep. Gerda was een groot – om niet te zeggen, behoorlijk dik – bruin schaap, dat eenzaam gras stond te herkauwen. Ze zag mij, en er gebeurde iets wat me nog nooit was overkomen: ze kwam recht op me af gemarcheerd, stak haar kop voorzichtig tussen het ijzerdraad heen, en wachtte zo geduldig tot ik de hint met een koevoet zou snappen. Het was het begin van een innige vriendschap.
Ze was niet altijd even enthousiast. Ik kwam een keer aan terwijl ze in de uiterste uithoek van haar stuk grasland stond. Je kon haar zien twijfelen terwijl ze mij bestudeerde. Ze wilde wel, maar ze stond zo lekker. ‘Wil je nou geaaid worden of niet?’, riep ik verontwaardigd, wat haar over de drempel trok. Op haar dooie gemak kwam ze aangeslenterd, hier en daar stoppend voor een paar sprieten uiterst aantrekkelijk gras.
Het was herfst toen ik tijdens het hardlopen langs Gerda’s grasveld rende, en hoewel ik eigenlijk nog tien minuten door moest kon ik het niet laten om toch even te stoppen om haar achter haar oren te krabben. Gelukzalig keek ze naar me op – en hoestte, als een oude man in koude wintermaanden. Pandemie-getraind als ik was deed ik een stap achteruit. ‘Gaat het?’, vroeg ik bezorgd. Gerda hoestte nog een paar keer, en kreeg daarna een niesaanval. Ik besloot het lot niet te tarten en thuis op te zoeken of schapen misschien corona konden krijgen. Het RIVM zei op hun website van niet, dus die crisis was afgewend. Maar toen ik een paar dagen later met wortels naar haar toe liep, was Gerda verdwenen.
Ook in de dagen daarna, terwijl ik hoopte dat ik haar gewoon over het hoofd had gezien en zij mij, was Gerda nergens te bekennen.
Ik mis Gerda.