
Ik had laatst een ontzettend slecht plan. Ik besloot dat ik mee wilde doen aan een hardloopwedstrijd. Eén van de grootste nadelen van dat plan is dat ik er regelmatig voor moet hardlopen.
Het gaat maar om vijf kilometer, waarbij dat ‘maar’ vooral wordt toegevoegd door andere mensen die om louche redenen veel meer kilometers rennen. Ik vind vijf kilometer persoonlijk een belachelijk eind om te hollen, en op een zombie-apocalypse na zie ik geen geloofwaardige scenario’s waarin het plotseling nodig zou zijn om een dergelijke afstand spontaan rennend af te leggen.
Ik hoor mensen wel eens enthousiast vertellen over hoe rustgevend rennen is. Een meditatief proces waarbij ze rustig kunnen nadenken en vol nieuwe ideeën weer thuiskomen. Ik kom vooral rood en bezweet terug, mopperend dat ik dit dus nooit meer doe. Bovendien denk ik tijdens het hardlopen aan vrij weinig. Dit maakt het een nogal saai proces. Veel verder dan “Ik ga dood – als ik nog verder ren ga ik dood – ik zit in een verkeerde tijddimensie waarin dertig minuten zeker drie keer zo lang duurt dan normaal – ik denk echt dat ik doodga” kom ik niet. Ik weet niet of ik een hekel heb aan hardlopen. Ik weet wél zeker dat ik er niet van houd.
De grote vraag is dan ook – waarom doe het dan? Om te beginnen weet je natuurlijk nooit echt zeker dat er geen moment komt waarop het spontaan kunnen rennen van vijf kilometer van pas kan komen. De zombies zullen mij in ieder geval niet krijgen. Daarnaast denk ik dat – naast alle gezondheidsredenen – het je beter dan wat dan ook laat zien dat je dingen kunt waarvan je zelf niet geloofde dat je ze kon, en dat werkt door in andere dingen die niets te maken hebben met piepend over asfalt sjokken. Ik raad sporten in principe dan ook ten zeerste aan. Of ik specifiek hardlopen aanraad, daar ben ik nog niet over uit.