
De cameralens van m’n mobiele telefoon lag aan diggelen. Ik had geen actieve herinnering aan hoe ik dat precies voor elkaar had gekregen, maar had me al wel een tijdje afgevraagd waar al die kleine stukjes glas toch vandaan kwamen die me overal waar ik ging leken te achtervolgen.
Ik belde m’n telefoonprovider voor hulp, waar ik Sjoerd aan de telefoon kreeg. Sjoerd bleek al jaren geen sociaal contact te hebben gehad. Na dertig seconden had ik al meer dan genoeg informatie – dat ik een nieuwe telefoon kon kopen en dan nog goedkoper uit was dan de reparatiekosten bij hen te betalen – maar Sjoerd bleef doorpraten. Over de dichtstbijzijnde telefoonwinkel, over dat hij nog nooit in die winkel was geweest, dat hij in het geheel nog nooit in de stad was geweest waar de winkel in stond, oh kijk, hij had een tweede winkel in mijn stad gevonden, waar hij ook nog nooit was geweest, want hij was nog nooit in die stad geweest, of had hij dat al verteld, en of de mobiel het nog wel deed (‘Ik ben er op dit moment mee aan het bellen.’ ‘Dus het is alleen de camera?’ ‘Ja Sjoerd.’).
Ik probeerde het gesprek wel af te ronden, maar steeds als we elkaar een fijne dag wensten en ik op wilde hangen begon hij weer over iets nieuws. Dat hij nog even kort wilde samenvatten wat we besproken hadden, me erop wilde wijzen dat als ik nog eens de neiging had om m’n telefoon te slopen ik ook een verzekering kon afsluiten, of informeren naar hoe lang ik die telefoon eigenlijk al had, want dan kon ik misschien wel gewoon een nieuw abonnement bij hem afsluiten ‘met een nieuw toestelletje’. De vierde keer besloot ik daarom onmiddellijk nadat ik ‘Bedankt voor de informatie, dag!’ had geroepen op te hangen. Ik vond het echt vervelend om Sjoerd weer terug zijn sociale isolement in te storten, maar ik had meer te doen – iemand zoeken die mijn lens wel kon herstellen, bijvoorbeeld.